Konijnen fokken en erfelijkheidsleerDe gewone fokker heeft geen erfelijkheidsleer nodig. Hij wil alleen zo veel mogelijk jongen, en een sappig stuk vlees in de pan. Bij hem telt hoe breder de rug, hoe beter. Voor deze man mag de erfelijkheidsleer een voor altijd gesloten boek blijven. Voor de ware sportfokker is deze leer echter van cruciaal belang. Laatst genoemde heeft ambities die verder reiken dan vlees op de plank. Deze zijn mogelijk het creëren van een nieuwe kleurslag of het verbeteren van een bestaande. Misschien droomt hij er zelfs wel van om een heel nieuw ras op de wereld te zetten. Is dit het geval dan heeft hij wel dringend kennis nodig van de erfelijkheidsleer. Ontbrekende kennis van deze wetten heeft al vele fokkers parten gespeeld. We geven als voorbeeld twee zwarte dieren, die witte nakomelingen hebben. Hoe kan dit, zou men zich kunnen afvragen, want allicht verwacht men uit een dergelijke combinatie andere zwarte dieren. Antwoorden op vragen als deze liggen besloten in de wetten van de erfelijkheid. Goede kennis van deze wetten, samen met een dosis geduld en een vleugje geluk zou elke sportfokker de door hem gewenste resultaten moeten opleveren. De weg is echter lang, het duurt vaak jaren en vele fokkers geven het dan ook op, zelfs al waren ze op de goede weg. Het uiterlijke en het innerlijke van het konijn . ( genotype en fenotype) Voor de aandachtige lezer zal het duidelijk zijn dat het fokken van een nieuw ras, of een nieuwe kleurslag, niet in één, twee, drie gebeurd zal zijn. Ook al voldoet een konijn uiterlijk aan alle verwachtingen, dit wil niet zeggen dat zijn innerlijk ook helemaal in orde is. Uiterlijk en innerlijk kunnen hemelsbreed van elkaar verschillen. Wanneer we de term fenotype gebruiken, dan spreken we over hoe het konijn er aan de buitenkant uitziet. Het fenotype is dus altijd met het oog waar te nemen. Anders is het gesteld met het genotype. Dit is de innerlijke opbouw van een konijn en hoe het daarmede gesteld is, merkt men pas als men zijn nageslacht ziet. Het zwarte koppel, hierboven vermeld, kan hiervoor als voorbeeld dienen. Wanneer het uiterlijk van een dier, het fenotype dus, voldoet aan al de eisen, voor dit ras gesteld, zou men dit dier raszuiver kunnen noemen. Echter als blijkt dat het nakomelingen voortbrengt met een heel ander fenotype, moeten we besluiten dat dit dier fokonzuiver is. Met andere woorden, een raszuive r dier zal dezelfde kleur en raseigenschappen overbrengen die het zelf uiterlijk bezit , een rasonzuive r dier doet dit niet . Om bij ons gegeven voorbeeld te blijven, onze twee zwarte ouderdieren waren dus rasonzuiver. Het spreekt voor zich dat een raskonijnenfokker voorkeur moet geven aan raszuivere dieren wil hij de toekomst van zijn stam juist kunnen inschatten. Fokken met zuiver ras. Bij de opbouw van een goede stam moet men er dus voor zorgen dat zowel stamvader als stammoeder fokzuiver zijn en dus beide het juiste genotype hebben. De erffactoren van deze ouderdieren bevatten dan de juiste code en zullen ervoor zorgen dat alle nakomelingen qua bouw, type en kleur deze ouderdieren evenaren. De enige manier om eventuele fokonzuiverheid te achterhalen is om de vader aan zijn eigen dochter en kleindochters terug te paren en de moeder aan haar zoon en kleinzoon. Maar veel geduld is nodig. Met grotere rassen valt dit nog mee, maar met dwergen is het geen lachertje, Dwergen hebben vrij kleine nesten en er kunnen nogal wat negatieve factoren optreden. De dwergfactor (diertjes zijn half zo groot als normaal en worden niet ouder dan 3 dagen) en mogelijk ook de Maxfactor (dieren met dikke koppen, open ogen en misvormde achterbeentjes) zorgen er maar al te dikwijls voor dat het toch al kleine nestje nog gehalveerd wordt. Voor de fok van dwergen moet men minstens 10 voedsters en twee rammen aanhouden, wil men enig resultaat behalen. Ik ga altijd van het standpunt uit, dat van die 10 voedsters de helft zich laat dekken en van die helft slechts de helft ook daadwerkelijk drachtig zal blijken te zijn. Van de konijntjes die uiteindelijk worden geboren zal wederom slechts de helft goed zijn. Fokzuivere dieren zijn hier zeker een kostelijk goed. Verrassingen zijn nooit uitgesloten, mutaties (plotse veranderingen in de erffactoren) kunnen zich voordoen, of. een erffactor blijkt soms weg te vallen en dan is het dier niet meer fokzuiver voor deze factor. Kruisen van dierenTegenover het fokken met dieren van hetzelfde ras, staat het kruisen van twee dieren, die volledig van elkaar verschillen en soms zelfs niet tot hetzelfde ras behoren. Dit wordt vaak gedaan voor een betere vleesopbrengst. Dit fenomeen wordt uitkruising genoemd. Inteelt is een paring van familieleden onder elkaar, lijnenteelt is dit ook, maar hier worden broer -zusterparingen vermeden. Ik kan U een goede raad meegeven schrijf altijd al uw fokgegevens op. Als men de spelregels niet goed toepast kan men wel bedrogen uitkomen. W. de Witte |