De gordels

A/ de schoudergordel

De schouder
De schouder is eigenlijk te situeren tussen de hals, de borstkas en de opperarm. Konijnenkeurmeesters zullen de schouders in een iets breder perspectief plaatsen, nl. de streek gelegen tussen de hals, rug, voorflank en de borst. De anatomische basis van de schouder bestaat slechts uit het schouderblad en de talrijke spieren die het omgeven. Het schouderblad is met de romp verbonden door hangspieren en pezen. Op die manier hangt de romp van het konijn tussen de voorste ledematen. Het konijn heeft een minuscuul sleutelbeen.
De schouders moeten mooi gesloten tegen de wervelkolom aanliggen. Ze moeten symmetrisch opgesteld en gelijkmatig gevormd zijn. De schouders moeten zeer goed bevleesd, stevig gespierd en zeer stevig aan de romp bevestigd zijn. Bij het bewegen van de benen mogen de schouders niet uitspringen boven de wervelkolom. Wanneer men tijdens het strijken over het lichaam de schouders voelt, dan voelt men eigenlijk de schouderkam welke de scherpe kant is van het driehoekig schouderblad.
Aanmerkingen tijdens de beoordeling:
- De schouders moeten mooi aanliggen en mogen praktisch niets boven de ruglijn uitsteken.
- Steeds losse schouders zwaar straffen omdat dit duidt op zwakke schouderaanhechtingen en dat de schouderbladen daardoor op en neerschuiven los van elkaar en boven de wervelkolom uittorenende.
- De schouders mogen niet te ver uit elkaar staan maar moeten mooi naar mekaar toeliggen.
- Een zware fout is als de wervelkolom tussen de schouders doorzakt en men als het ware de vinger tussen de schouderbladen kan leggen.

De benen

Het is niet de bedoeling de afzonderlijke onderdelen van de benen te bespreken(eigenlijk is zo een beschrijving alleen interessant bij de achterbenen). Het opperarmbeen, de elleboog en het onderarmbeen (ellepijp + spaakbeen) behoren bij de studie vh. Skelet. Toch het vermelden waard is dat in tegenstelling met de mens het opperarmbeen volledig in de romp zit, nl. tussen de schouder, onderarm, voorborst en ribben. De eigenlijke benen worden bovenaan begrensd door de schouders en onderaan door de voorvoeten.
De voorbenen van een konijn moeten steeds in verhouding wezen met de rest van het lichaam. Geëist wordt: kaarsrecht van vorm, zowel in voor als in zijaanzicht. Verder zeer stevig en goed soepel gespierd.
Naargelang het ras ziet men:
Zeer korte voorbenen. Hangoordwerg, pool…
Korte voorbenen. Hollander, klein chinchilla..
Middelmatig lange voorbenen. Wit van Dendermonde, Belgisch zilver..
Zeer lange voorbenen. Belgische haas
Aanmerkingen tijdens de beoordeling:
- Onafhankelijk van het ras moeten de benen steeds kaarsrecht zijn in voor- en zijaanzicht. ( o-benen en x-benen moeten steeds zwaar worden bestraft)
- Onafhankelijk van het ras moeten de benen steeds goed gespierd zijn.
-
De voorvoet
De voorvoet is het uiteinde van het voorbeen. Op het uiteinde zitten 5 tenen waarvan het binnenste iets hoger gelegen is en die we de duim noemen. Iedere teen, ook de duim is voorzien van een nagel.
Ideaal bij de beoordeling is dat het konijn zich in opgerichte stand steunt op zijn tenen. Als het die tenen ook nog mooi gesloten houdt is het perfect.
Aanmerkingen tijdens de beoordeling:
- De voorvoeten moeten steeds krachtig en kort zijn.
- De voorvoeten zoveel mogelijk gesloten
- De ideale stand is steunen op de tenen en niet doorzakken op een gedeelte van de voorvoet.
- Enkel zeer zwaar straffen als de voorbenen steunen op het voetgewricht. ( skilopers)
- Steeds controleren als alle nagels aanwezig zijn.

B/ de bekkengordel

In tegenstelling tot de schoudergordel welke rechtstreeks begint vanaf de wervelkolom vertrekken de bewegende gedeelten hier vanuit het bekken.
Met het bekken wordt bedoeld: de kruiswervels + de twee heupbeenderen die samen één geheel vormen. Het bovenste gedeelte van het bekken noemt men het kruis welke we reeds besproken hebben onder hoofdstuk lichaamsbouw. De zijkanten worden bepaald door de heupbenen die langs beide lichaamshelften gelijkmatig zijn opgesteld. De achterkant wordt bepaald door het zitbeen. De volledige beschrijving van het bekken behoort tot het hoofdstuk van het skelet.
Het is evident dat de anatomische opbouw van het bekken symmetrisch moet zijn en mooi afgerond want zowel de achterhand als de stand van de achterbenen worden door het bekken bepaald.

De dij (bovenschenkelbeen)
Hoe kan men bij het konijn het gemakkelijkst de plaats van de dij bepalen?
Dit kan door er de begrenzing nauwkeurig van weer te geven.
De voorzijde van de dij wordt bepaald door de flank, de bovenkant door de heup en het kruis, de achterkant door de bil, en de onderkant door de schenkel en de knie.
Anatomisch bestaat de dij in hoofdzaak uit een sterk dijbeen met krachtige spieren eromheen. Deze spieren geven aan de buitenkant de afgeronde vorm van de dij, terwijl ze aan de binnenkant tamelijk plat is. Men spreekt ook wel eens van het plat van de dij.
Hoofdzaak bij de beoordeling is de dat dijen mooi aansluiten tegen het lichaam en dat ze mooi afgerond en goed gebombeerd zijn om een schoon afgerond achterlichaam te verkrijgen.
Aanmerkingen tijdens de beoordeling:
- De dijen moeten steeds mooi tegen de romp aanliggen.
- De dijen moeten mooi gevuld en afgerond zijn. ( zeer belangrijk want veel dieren vertonen platte dijen en billen)

De knie
De knie (ook wel eens achterknie genoemd) ligt boven de schenkel, tamelijk dicht tegen de romp aan. De knie vormt het verbindingsstuk tussen de dij en de schenkel. De knie is bij het konijn duidelijk waarneembaar daar hij een beetje vooruitsteekt. De knie bestaat anatomisch uit de knieschijf en zijn ligamenten die hem verbinden met het dijbeen en de schenkel.
Bij de beoordeling is het zeer belangrijk dat de knie mooi tegen het lichaam aanligt. Men mag uitspringende knieeen niet verwarren met een te smal zijn in lenden en voorhand. Verder moet een knie niet te scherp zijn maar enigszins afgerond.
Aanmerkingen tijdens de beoordeling:
- uitstaande knieen zijn sterk te veroordelen want dat duidt aan dat de stand van de achterbenen niet juist is. ( koehakken)

De schenkel (het groot schenkelbeen of het scheenbeen)
De schenkel (ook wel eens groot schenkelbeen genoemd) is dat deel van het achterbeen dat schuin gelegen is van boven naar beneden en van voor naar achter en dat zich tussen de knie en het spronggewricht bevindt. Het schenkelbeen wordt bij de mens het scheenbeen genoemd. Het kleine schenkelbeen is bij de mens het kuitbeen. De beenderige structuur van de schenkel is omgeven door spieren zodat het uitwendige ook enigszins bolvormig is. Ook zoals bij de dij is de binnenkant veel platter. De spieren van de schenkel worden soms ook wel eens de broekspieren genoemd.
Zowel de dij als de schenkel zijn lang en sterk gespierd omdat de stuwende krachten tijdens het bewegen hier het grootst zijn.

De hak (de hiel of het spronggewricht)
De hak of de hiel of het spronggewricht is allemaal hetzelfde. Het spronggewricht is dat deel van het achterbeen dat men meestal de sprong noemt. Het is een volkomen scharniergewricht gelegen tussen de schenkel en de voet. Bij de mens noemt men het spronggewricht de hiel.
De achterrand van de hiel heeft een puntig uitsteeksel. Deze scherpe punt van het spronggewricht noemt men het hielbeen. Bij de konijnen is de benaming hak meer in zwang dan hiel of sprong.
Aanmerkingen tijdens de beoordeling:
- steeds de hakken controleren op kale plekken en- of verwondingen.

De achtervoet
De voet vormt het einde van het achterbeen en staat mooi evenwijdig met het achterlichaam. De voet heeft vier tenen. Iedere teen is voorzien van een nagel.
Aanmerkingen tijden de beoordeling:
- altijd controleren of alle nagels aanwezig zijn.

rudi pauwels
officieel keurmeester
voorjaar 1999