Onze konijnen selecteren

In één van mijn vorige artikels heb ik reeds over onze standaard gesproken.
Wat zijn nu standaardvereisten?

De Standaard vraagt dat de eisen, die aan elk ras gesteld worden, zo dicht mogelijk benaderd worden. Ook de fouten, lichte en zware, staan er in vermeld. Deze fouten zijn afwijkingen van het ideale beeld en moeten zoveel mogelijk worden vermeden.

Fokken en tentoonstellen zijn twee verschillende zaken. Beide verdienen aandacht en een specifieke aanpak.

Als we een dier tentoonstellen kan het zijn dat het omwille van een zware fout wordt uitgesloten. Nochtans is het mogelijk dat dit dier nog heel goed kan worden ingezet voor de fok. Zo zijn voedsters, met een gewicht boven de toegestane grens, heel dikwijls prima fokdieren. Zolang fouten niet erfelijk zijn kunnen de dieren, die ermee behept zijn, hun rol vervullen in het fokschema. Ik denk daarbij aan rui, beschadigde oren, kale hakken enz.

Dit geldt uiteraard niet voor alle dieren. Sommige fouten vererven zeer sterk en zouden blijven woekeren als we er mee verder gingen. Gekleurde dieren met witte nagels, dieren met kromme staart, oogproblemen, bouw- en typefouten mogen nooit verder worden ingezet voor de fok. Wil men dergelijke grove fouten wegwerken dan doet men er beter aan een andere ram te gebruiken, maar het spreekt dat ook de voedster deze fouten niet mag vertonen. Hetzelfde geldt als men zijn kleuren moet verbeteren.

Het belangrijkste dat men voor ogen moet houden is dat men nooit een fokpaar samenstelt dat dezelfde fouten vertoont. Natuurlijk streeft de echte sportfokker ernaar om zoveel mogelijk zijn eigen dieren in te zetten om de kwaliteit van zijn stam op te voeren. We weten allemaal dat het aankopen van nieuwe dieren niet altijd de juiste weg is. Dit kan soms voor grote teleurstellingen zorgen. Maar soms kan men er echt niet omheen en moet men nieuw materiaal aanschaffen wil men vooruitkomen.

Om de standaard te kunnen benaderen is fokkerskennis nodig. Een beginnende fokkers heeft ook nood aan een goede begeleiding. Ik stel meer en meer vast dat er op dit punt veel verschil is tussen de provincies en leid daaruit af dat de begeleiding niet overal optimaal is.

Als je twijfelt, laat het ons weten. We zijn er voor jullie. We zijn bereikbaar op vele tentoonstellingen en ook via e-mail. Ook zijn er goede boeken te verkrijgen in de handel. Zo ook over erfelijkheidsleer, iets wat men zeker niet kan missen bij onze fok. Als men met nieuw bloed begint is een elementaire kennis over dit onderwerp zeker nodig wil men een goede lijnenteelt opzetten. Dieren die niet de goede eigenschappen in zich dragen, kunnen deze ook niet doorgeven. Als je nieuwe dieren aankoopt, ga dan ook hun herkomst na en bekijk grondig de andere dieren uit dezelfde stam.
Er zijn verschillende afwijkingen in kleur en pels die berusten op overheersende of terugtredende factoren. Eigenschappen van lichaamsbouw, oorlengte, type, enz. vererven intermediair

Onder terugtredende verervingwijze verstaan we het volgende: .

Wanneer men een albino, een wit konijn dus met rode ogen, paart aan een gekleurd konijn, dan zijn alle jongen uit de eerste generatie gekleurd, wanneer men een zwart konijn koppelt aan een blauw zullen alle konijnen zwart zijn, een konijn met rexpels gekoppeld aan een normaalharig dier zal normaalharige dieren opleveren. Dit alles zijn terugtredende of recessieve factoren. Klopt deze formule niet, dan is één van de ouders niet fokzuiver. Om dan toch tot het gewenste resultaat te komen moet men de jongen terug paren aan de ouders. Dit geldt zowel voor de kleur als voor de pels.

Wanneer men steeds de slecht gekleurde dieren uitsluit zal men na verloop van tijd zuivere dieren bekomen, omdat het onzuivere aandeel steeds kleiner wordt. Dit proces zal over verscheidene generaties lopen. In theorie zou men alle fouten, die recessief vererven, kunnen wegfokken. Maar helaas oppassen is de boodschap. Bij dit proces komen vaak ook weer andere negatieve zaken naar voor. Sommige fouten zal men eruit fokken, maar daarbij niet kunnen verhinderen dat men er weer andere infokt.

Men krijgt soms de opmerking “grondkleur te zwak” of moet “sterker”. Hier kan men best een andere ram gebruiken. We willen dan graag een dier uit eigen stal paren aan een dier met bijzonder goede grondkleur. Vooraleer een dergelijk dier te kopen moeten we ons er van overtuigen, dat ook de andere dieren van de fokker, van wie we dit dier zouden kopen, een goede grond kleur bezitten. Hier moet men zorgvuldig te werk gaan!

Andere afwijkingen of fouten berusten op intermediaire vererving, zoals bouw, type, oren, gewicht. Alles splits zich als men een konijn van 7 kg zou paren met een kleiner van 3 kg. Tel deze gewichten op, deel ze door twee en men bekomt het gewicht van de jongen. Hier is geen van beiden overheersend. Dit is ook zo met kleuren. Middenmarter heeft een kleur tussen donkermarter en rus of albino in. Deze tussenvormen zijn niet fokzuiver.

Middenmarter x middenmarter geeft 25 % donkermarter, 50% middenmarter en 25% rus of albino. Hetzelfde geldt ook voor typedieren. Wanneer men het type korter wil moet men steeds de korte dieren onderling paren. Dit mogen dieren uit een zelfde lijn zijn anders geraakt men er niet. Alleen met geduld en door selectie bereikt men zijn doel.

Het wegfokken van fouten is niet eenvoudig. Men werkt soms aan de kleur en dan ziet men weer fouten optreden in de pels. Men moet bijzonder opletten bij de selectie en niet te vlug dieren opruimen. Eerst uittesten, dan pas opruimen. Het is natuurlijk allemaal een kwestie van ruimte. Samenwerken met ander fokkers is dikwijls een ideale uitweg. Na jaren zal men dan kunnen zeggen dit is mijn stam en ik ben op de goede weg.

W de Witte
28 november 2003